NIGTEVECHT


De eerste levensjaren

van de

BRANDSPUIT


te Nigtevecht.

Een enkele bladzijde uit het verleden van Nigtevecht.

Medegedeeld door

Jhr. J.A.F. BACKER, Burgemeester

Den 10. October 1895



Nigtevecht


De eerste levensjaren van de brandspuit te Nigtevecht.

Een enkele bladzijde uit het verleden van Nigtevecht.
Medegedeeld door jhr. J.A.F. Backer, Burgemeester, den 10. October 1895.

-----/////-----

Mijne Heeren Wethouders, Opper-brandmeester, Brandmeesters en Onderbrandmeesters van Nigtevecht !

Ik heet U welkom in deze buitengewone vergadering, door mij belegd om aangelegenheden van het brand-wezen alhier te behandelen.
Wij hebben eene nieuwe - eene tweede Brandspuit gekregen. Het kwam mij voor dat dientengevolge de bestaande Verordening in zake het Brandwezen wellicht herzien behoorde te worden en dat het nuttig kon zijn dat deze zaak in eene vergadering als deze, eens besproken werd.
Echter, voor wij daartoe overgaan, wensch ik hier een kort woord te wijden aan onze oude spuit : iets mede te deelen aangaande hare eerste levensjaren.
Ik vlei mij met de gedachte dat de mededeeling van eene enkele bladzijde uit het verleden van Nigtevecht hier niet geheel ongevallig zal zijn.
Is dit zoo, welnu dan voer ik U in gedachte met mij mede naar het Nigtevecht van omstreeks de helft der vorige eeuw.
Een enkel woord over den naam en het gebied van Nigtevecht, ga echter vooraf als :

INLEIDING.

Meer dan duizend jaren geleden heette de streek, waarin ons tegenwoordig Nigtevecht ligt "Nifterlake".
Deze gouwe of landstreek lag tusschen "Nardingcland" en "Rinland" , en was omgeven door zeer vele meeren. Ook nu nog zijn er enkele meeren in onze buurt, maar de meesten zijn drooggemaakt.
"Nifterlake" nu beteekent "Nevens de meeren". Met recht dus was deze naam aan onze landstreek gegeven.
In den naam "Nifterlake" is de oorsprong des naams "Nichtevecht" te zoeken.
Gaande weg zal het gedeelte van de gouwe, dat langs de Vecht lag, een meer afgerond geheel zijn geworden, later een ambacht of gerecht, dat bijzonder aangeduid behoorde te worden.
En waar nu de geheele streek "Nifterlake" heette, zoo zal het gedeelte langs de Vecht den naam gekregen hebben van Niftar Vecht of Neffens de Vecht of Niftevecht, beteekende Nevens de Vecht.

Van oudsher nu, in verloop van tijden, is de letter f voor een t overgegaan in een ch (niet in een g), en zoo is ontstaan de naam Nichtevecht.
Nichtevecht beteekent dus "Nevens de Vecht" en niet - zooals sommigen beweeren - "Neight de Vecht" naar de neiging, de bocht van de Vecht alhier.
Nigtevecht moet dus geschreven worden met een ch in de eerste lettergreep.
In oude stukken staat dan ook altijd ch ; zoo bijvoorbeeld in den brief, waarbij bisschop Jan van Utrecht den 7. October 1327 verpandt aan graaf Willem van Holland het kasteleinschap van Vreeland met de schout-ambachten, die tot dat huis behooren, waaronder Nichtevecht.
Maar behalve in allerlei geschriften en op oude landkaarten vinden wij de ch ook in de opschriften op de twee kronen in Nigtevecht's kerk, namelijk op de eene :

Claes Melissen gaff tot Gods eer
Dees Kroon aan Nichtevecht.
Godt geeft hem d'Hemelsche weer,
Als hij hier 't aartsch afleght, 1652.

en op de andere kroon :

Willem Claes Listing's soon
Gaf Nichtevecht dees Kroon,
Omdat aan Hinderdam
Sijn leven begin man. 1650.
----------
Aangezien thans de officieele naam onzer gemeente is "Nigtevecht", met een g in de eerste lettergreep, zal ik mij nu nog maar niet de vrijheid veroorloven, hem anders te schrijven. Mogelijk dat van hoogerhand eerlang de namen der gemeenten eene inspectie zullen ondergaan.

----------

De naam Nichtevecht = Nevens de Vecht is eene zeer juiste benaming.
Want Nigtevecht vormt eene smalle strook lands langs de Vecht.
Volgens eene kaart van Rijnland, van 1647, zou Nigtevecht toen gestrekt hebben van Weesp tot - voorbij Vreeland - aan de grens van Loenen !
Volgens den schouwbrief van 24 November 1679, waarnaar ons gerecht schouwde eden weg in den gerechte, zou men moeten aannemen, dat Nigtevecht destijds aanving bij Hinderdam en eindigde bij het Gerecht van Loenen.
Over het gedeelte, strekkende van Loenen's paal tot aan die bij den Hoeker Molen, is veel getwist geworden in 't begin dezer eeuwover de quaestie tot welke gemeente het behoorde : tot Vreeland of Nigtevecht.
Nigtevecht beweerde, dat steeds een lid van zijn gerecht gekozen was uit het gedeelte bij Vreeland's brug, ten westen van de Vecht, en voerde aan dat Vreeland's burgemeester, de heer Ruijs, daar wonende ten westen van de Vecht, dan ook zijn testament had laten registreren ter secretarie van Nigtevecht en dat de schouw liep "van Hinderdam tot aan 't Gerecht van Loenen omtrent de brug van Vreeland", en dat Vreeland permissie had om een rechthuis te zetten schuin over de brug van Vreeland, aan die van Nigtevecht, die het tot nader opzeggens hebben toegestaan, en dat al de transporten, enz. te Nigtevecht waren gedaan . . .
Vreeland toonde aan, dat er steeds eene scheidpaal gestaan had bij den Hoeker molen ; dat 't vorderen van alle belastingen, inkwartieringen en leveringen van manschappen, dat 't tellen der zielen, dat het sluiten van huwelijken, het heffen van rechtenop het gemaal, het stemmen in grond-vergaderingen in het betwiste gedeelte geschiedde als behoorende onder Vreeland, en dat Nigtevecht reeds in 1600 en later in 1768 had getracht het bewuste gedeelte te annexeeren, doch telkens vruchteloos : dat ook debrandweer- en de nachtwacht- en alle andere verorderingen van Vreeland, sinds onheugelijke tijden, daar dienst deden en van kracht waren ! . . .
Vreeland kreeg dan ook gelijk bij de Gedeputeerde Staten, in 1811, en zulks terecht, indien men het op het door mij gevonden Oud Schildboek van de Nederkwartieren 's Lands van Utrecht, te Nigtevecht aangebracht in 1599, behelzende o.a. al de eigenaren en bruikers van oud der gronden onder "Nichtevecht", en hieruit blijkt dat Nigtevecht's gebied liep tot ongeveerWittestein, dus bij den Hoeker Molen.
Wie voornaamste grondbezitters alhier oudtijds waren is misschien vermeldenswaard : De pastoor tot Nichtevecht, Onze Lieve Vrouwen Autaar tot Nichtevecht ; De Pastoor Heer Smout Gijsberty te Nigtevecht ; deze bezat o.a. een "hond"lands, waarop zijn huis stond (later is dit huis de pastorie geworden ten gebruike van den predikant der gereformeerde gemeente, de tegenwoordige pastorie).
Onze Lieve Vrouwe Autaar te Vreeland ; Het St. Antonis Autaar te Vreeland; De Pastoor tot Vreeland ; De Arme pot-broeders te Utrecht ; Het Convent van Zonnenburg te Kampen ; De Reguliers buiten Utrecht ; Het Convent van den Waal buiten Utrecht ; De Heilige Geest te Utrecht ; Het Convent van St. Servaas buiten Utrecht ; De Heerenvan Oud-Munster en van st. Jacob te Utrecht.
Ernst van Nijenrode bezat de hofstede "Nijerac". Sommigen hadden ook nog buitendijks land "met de zee op en neer" en "met de zee gemeen ruig rietland". Men bedenke hierbij : De sluizen te Muiden waren nog niet gebouwd ; de Zuiderzee kon op de Vecht het water opvoeren tot zee-hoogte ; in zeer oude tijden, tot de Otterspoorsluis in de Vecht tusschen Breukelen en Maarsen.
Met privilege van den Graaf van Holland is in 1326 gelegd een "Hinderdam", waarin later, ingevolge een brief van Ecelsien, Ridderschap en Stad van Utrecht 22 Augustus 1437, sluizen zijn gelegd, in der Vecht, beneden der Kerke tot "Nichtevecht op Boudens Nesse".
In april 1673 is de Hinderdamsche sluis weggenomen en is daar van een fort gemaakt, terwijl even te voren, bij het naderen der Franschen te Nigtevecht, de Hinderdam reeds versterkt, en van volk, kanon en ammunitie voorzien was.
De gemelde, met de zee gemeen liggende landen onder Nigtevecht waren dus vermoedelijk uiterdijksch land ten noorden van den Hinderdam.
In 1673 hadden de Franschen den Lekdijk doorgestoken, en stond alles hier blank. Voor dien tijd echter hadden hier ook meermalen overstroomingen plaats, en stond ons land hier soms onder - ook wel door zeewater.
In 1674 echter moest - tengevolge van het wegnemen der sluizen te Hinderdam ook - voorzieningen getroffen worden.
Toen werden de sluizen te Muiden gebouwd.
De Staten van Holland en West-Friesland namen dit werk ter hand.
Wie het betaald heeft is niet met enkele woorden te zeggen, maar wel dat naderhand tot de hernieuwingskosten hebben bijgedragen onderanderen : Nichtevecht en Klei Muiden, naar gelang hunner oppervlakte, en wel "Nigtevecht" als groot 658 morgen 200 roeden en Klein-Muiden als groot 70 morgen 225 roeden.

----------

Zoo straks nader over dat Klein-Muiden.
Sprak ik daar zooeven van het Oud-Schildboek als bewijs dat Nigtevecht slechts zou gestrekt hebben tot bij den Hoeker Molen : - ik moet daarentegen ook vermelden, dat in her Register van de Leenmannen van het Bisdom van Utrecht, opgemaakt omstreeks 1400 en slaande op nog vroegeren tijd, staat dat ; "Henrije Rapoijs hout 12 morghen lants, ghelegen in den Kersspel van Vredeland ende in den gherechte van Nichtevechte, daer Henrijc Rapoijs vorseijt naest ghelant is aen die zuijtside ende her Splinter van Loenresloet aan de noertside. Deze 12 morghen lants sün gheheten Spicwilghen Hughen camer."
Hieruit kan men 't gevolg trekken, dat het gerecht van Nigtevecht oudtijds zich uitstrekte tot in het kersspel van Vreeland, Vreeland oudtijds slechts eene kleine stad.
Wisten wij nu maar waar die Spicwilghen Hughen-camer lag ! Dan wisten wij tevens iets meer omtrent Oud-Ns. gerecht.
Midden tusschen het grondgebied van Nigtevecht lag een klein gerecht "Klein-Muiden" genaamd ; dat was omgrensd als volgt :
Van uit het midden der Vecht bij de schuur, ten oosten van de woning thans bewoond door Floris Oskam, den dorpsweg snijdende, liep de grens ongeveer 1000 meter noord-waarts ; van daar, snijdende de Velterslaan (of weg van den secretaris van Amsterdam, Velters¹) even ten westen van het tegenwoordig Merwede-kanaal, dan aanstonds langs en tot aan de bocht in gemelde laan, om vervolgens zuidwaarts, dan oostwaarts, ten zuiden van de boerderij van Kersbergen tot in het midden der Vecht uit te komen.
----------
¹)Over de Velterslaan schreef ik in het Weekblad van Vreeland. (zie bijlage).
----------
Van daar, door het midden der Vecht, tot aan het punt in de Vecht 't eerst gemeld, namelijk bij F. Oskam.
Dus juist het gedeelte der Vecht, dat tot voor den aanleg der kanaal-sluizen geheel was, en thans nog grootendeels is het eigendom van de gemeente Nigtevecht en door haar als vischwater verpacht wordt.
Men ziet : Nigtevecht was in twee deelen gesplitst, liggende aan weerszijden van Klein-Muiden !
Klein-Muiden nu, behoorde tot de provincie Holland, Nigtevecht daarentegen tot Utrecht.
Men kon dus niet van Nigtevecht naar abcoude, - mede onder Utrecht, - komen zonder Holland te passeeren even als men niet naar Utrecht kon komen zonder Holland te passeeren, daar Kronenburg's Loenen, Loosdrecht, Mijnden, Loenerveen en 't Gooiland ook onder Holland lagen.
Ook met het oog op de Utrechtsche en Abcouder markten was dit een groot ongerief voor hen "die zich met den veehandel geneeren of van de koehouwerij hun bestaan hebben".
Zooals in April 1769, toen eene sterfte onder het rundvee was, en de Staten van Holland en West-Friesland in- en uitvoer van het rundvee verboden hebbende, ook den doortocht hadden belet.
Wegens Klein-Muiden alzoo kon men niet van den eenen kant tot den anderen van het dorp komen "zonder Holland aan te raken". Sommige personen zelfs konden hun vee niet van stallen naar weiden krijgen !

Dit "Klein-Muiden" - thans sectie C. van Nigtevecht- was een gerecht dat geregeerd werd door burgemeesteren en regeerden der stad Muiden, als heeren van Klein-Muiden. Kerkelijk behoorde het eigenlijk onder geen parochie, maar ter sluik was het zoo wat onder Nigtevecht's kerk gekomen.
Hoe en wanneerKlein-Muiden 't eigendom van Muiden is geworden is nergens te vinden.
Is mogelijk in zeer oude tijden hier te Klein-Muiden (Muiden betekent : uitmonding; zoo : Ijmuiden : uitmonding van het Y, enz.) eene kleine uitmonding van de Vecht geweest, het vechtwater door een zijtak ontlastende achtereenvolgens door het Geijn, de Gaasp en den Diem in de Zuider zee (of wel door het Geijn - de Holendrecht - op den Amstel), en stonden de beide monden : Muiden en Klein-Muiden, toen nog te Muiden tol werd geheven voor het Sticht van Utrecht, dat in 953 eigenaar van de Vecht was geworden - wellicht onder één bestuur ?
Eigenaardig is het, dat nu - een paar jaar geleden - hier te Nigtevecht de Vecht een uitgang rijker is geworden, en wel juist gelegen in het vroegere "Klein-Muiden."
De sluizen te Nigtevecht van her Merwede-kanaal zouden wij dus gereedelijk : "Klein-Muiden" kunnen doopen.
Ongelukkig echter dienen zij slechts voor de scheepvaart. Hoezeer wij nu op prijs stellen de nieuwe communicatie te water, die wij door den zijtak alhier van het Merwede-kanaal hebben bekomen, toch betreuren wij het, dat Amstelland ons Vechtwater met akelig zware deuren onverbiddelijk van zich afkeert, terwijl deze kleine uitmonding juist zoo geschikt zou kunnen dienen om, bij hoogen Vechtstand, ons te vrijwaren van overstrooming, ons te ontlasten van het overtollig rivierwater, een ramp, die reeds in vroegere tijden onze streek zéér teisterde, en die den dichter Klaas Bruin in 1719 aan 't slot van zijn Vechtzang dezen wensch deed uitstorten :

Ik wensch, dat d' Oppermajesteit
Aan u, en mij, en elk wil geeven,
Wat wij zijn magt en heerlijkheid
aan ons vertoont in 't buiten leeven,
Steeds roemen, uit een dankbaar hert;
Ja, dat hij deez vermaak'lijke oorden
Bewaar' voor ramp en oorlogs-smert,
En 't overvloejen ven deez' boorden.
Ô Vliet ! U roem duur'jaaren lang.
Hier eindig ik mijn Vecht-gezang.

Klein-Muiden, was - wij toonden het hierboven reeds aan - niet groot. In 1818 werd het geschat op tachtig morgen lands en had het 82 inwoners. Deze waren belasting-plichtig aan Muiden, werwaarts zij moesten gaan hunne aangiften voor den burgelijken stand, enz. te doen !
Behalve eene fraaie buitenplaats, "Oost en Vecht" genaamd, telde Klein-Muiden negentien huizen ; op een paar boerderijen na, die ten zuiden van het dorp Nigtevecht lagen, formeerden deze huizen het zuidelijk gedeelte van de tegenwoordige dorpskom van Nigtevecht.
Muiden droeg bij in de kosten van het onderwijs te Nigtevecht ƒ25 's jaars voor het alhier ter schoolgaan van arme Klein-Muidenaren.
Overigens gaf Muiden niets voor Klein-Muiden aan Nigtevecht. Ook hadden de inwonersvan Klein-Muiden zelven niets geen voordeelen van Muiden, maar daarentegen wel aan Muiden lasten te betalen.
Toch, één voorrecht hadden zij, althans in 1818 : toen was een inwoner van Klein-Muiden raadslid van Muiden.
Toen in 1818 op hooger bevel ter hand genomen werd eene grens-regeling tusschen de provincien Utrecht en Noord-Holland, werd aan de stad Muiden gelast, zich te doen vertegenwoordigen in de vergadering van het bestuur der gemeente Nigtevecht, om te delibereeren over den afstand ('t afstaan) van Klein-Muiden aan Nigtevecht.
De stad Muiden vaardigde gemeld raadslid daartoe af, later bijgestaan door een tweede uit Muiden.
Herhaalde samenkomsten leidden echter tot geen resultaat. Van weerszijden werden vele argumenten aangevoerd. Nigtevecht was er voor, Muiden er tegen, en de Klein-Muidenaren zelf hielden zich stil, in afwachting wellicht van hun lot, dat zij toch niet in handen hadden.
Eindelijk werd de zaak beslist. Bij de wet van 19 Mei 1819, no. 30, houdende rectificatie der grens-scheiding tusschen de provinciën Holland en Utrecht, werd "het gehucht Klein-Muiden" onder Utrecht gebracht, en daarna bij Nigtevecht ingelijfd.
En Klein-Muiden, behoorde tot het verleden !
Hoe het ook zij - met of zonder het door Vreeland betwiste gedeelte bij Vreeland, en ook zonder het kleine stuk midden in Nigtevecht, - Klein-Muiden geheten - Nigtevecht hette en heet nog met recht Nevens de Vecht.
In het mideen van het dorp Nigtevecht stond en de vorige eeuw het rechthuis van Nigtevecht, eigenlijk maar een kamer in het logement, dat thans nog het wapen van Nigtevecht - boven den ingang voert, voor het gerecht bestemd, - en dan nog maar alleen als het vergadering hield.
In deze kamer vergaderde het gerecht (soms ook met den kerken-raad over kerkelijke aangelegenheden).
De schout, de oude heer Hendrik van Soestdijk, schout tevens van Vreeland en Nederhost-den-Berg, in welke laatstgemelde plaats hij woonde, stak de Vecht dan over - en presideerde de vergaderingen van den gerechte.
Den 21. September 1756 waren aldaar met hem present : Otto Randraard, mr. Jan Brants en Jan van Groen, schepenen. Afwezig de schepen Gerrit Stam. Secretaris was Hendrik de Leeuw.
De voorzitter bracht in 't midden, dat verscheiden eigenaren en ingezetenen, zoo van het gerecht Nigtevecht als onder Klein-Muiden, wel zouden inclineeren tot den aankoop van een slang-brandspuit met derzelfder toegehooren en aankleve van dien en daartoe gaarne vrijwillig ieder eene "convenabele somme zoude contribueeren".
Besloten werd om al de in- en opgezetenen, mitsgaders de eigenaren der huizen, door den bode te doen convoceeren en te verzoeken van op Zaterdag den 2. October aanstaande, des "nanoens ten drie uren", in de Gerechthuize te Nigtevecht te compareeren om over "het geent voorschreven te delibreeren en te resolveeren", mitsgaders om vervolgens tot de uitvoering dier resolutie en 't beramen van een "Reglement of Orders zo op de spuit en verder Blusgereedschap als tot het verder vereischt zal worden eenige Heeren te commiteeren".
Naar aanleiding hiervan verschenen ten dage en plaatse gemeld genoemde schout, al de schepenen, mitsgaders ,,een goed aantal van geërfdens en ingezetenen".
het gerecht droeg voor ,,dat de droevige ondervinding geleerd heeft, hoe licht door broeijen van het hooi alsmede door andere onvoorziene toevallen brand kan komen te ontstaan, dat daarom eenige eigenaars deze bijeenkomst hadden verzocht, zo om te delibereeren over den aankoop van een slang-brandspuit als andere middelen, om in tijd van nood den brand zo veel mogelijk spoedig te konnen blusschen.
Na breede deliberatie werd overeengekomen, dat ten dienste van de eigenaars, in- en opgezetenen, parochieerende onder de kerke van Nigtevecht, daaronder begrepen de hofstede of plaats Petersburg en "Klein-Muiden" en andere nabij gelegene contribuanten, zou worden aangekocht een slang-brandspuit van 't grootste soort "met alle deszelfs toebehoren ap- en dependentiën, mitsgaders een goed aantal van leere brandemmers, zeilen, ladders, haken en wat verder de natenoemen Heeren Gecommitteerden tot het spoedig blusschen van den brand dienstig en nodig zullen oordeelen".
Tevens werd geresolveerd, dewijl het uiterst noodzakelijk is, dat de spuit in tijd van nood spoedig en per as getransporteerd kunne worden, waartoe de weg door of langs Nigtevecht, eenige weinige plaatsen uitgezonderd, reeds in een goeden staat is gebracht, om den weg van de paal bij den Hoeker-molen tot den "bruiker van de vrouw ,,van Vreland, zijnde no. 62,, tot aan den weg naat 't schouw van de heeren ,,van Welland, heer Willard Godard van Tuyl van Serooskerken, Heere van Welland, den Bergh etc. woonde op het huis Nederhorst; onder ,,weg naar 't schouw,, verstamen den toegang tot de overhaal of pont, welke heden ten dage nog bestaat),, tengemeenten koste in staat te brengen en behoorlijk te zanden", waarna de eigenarenvervolgens den weg volgens een nog op te maken schouwbrief zouden moeten onderhouden, zullende schout en gerechten of eenigen uit hun drie of vier malen 's jaars den weg ,,beschouwen".
Eene inschrijving wer geopend ; zij beliep de som van 847 gulden.
Bepaald werd, dat wat er over zou schieten van deze vrijwillige contributien, zou worden verantwoord op de zetting van de dorpslasten over Nigtevecht, en dat daatentegen wat er aan te kort zou komen "met het jaarlijks onderhoud van dien", zou worden gebracht en uitgezet op de jaarlijkse zettingen van gemelde dorpslasten van Nigtevecht.
Men lette er op : het dorp Nigtevecht nam dus het jaarlijksch onderhoud geheel voor zijne rekening.
Later kom ik hier op terug.
Tot gecommitteerden werden aangesteld de heeren Drossaerd, Hendrik van Soesdijk, Pieter Rentrop, Daniel Muilman en mr. Jan Brants, die ook - zonder eenige restrictie - geauthoriseerd werden om een "Reglement en Ordre op de spuit en deszelfs gereedschappen, mitsgaders schouwbrief op den weg te beramen, zoodanig als dezelve zullen oordelen te behooren en daarop te verzoeken de approbatie en agrëatie van EdelMogenden ,,Heeren Staten's lands van Utrecht,, of de Heeren Hun Edelmog. Ordinare Gedeputeerden."
Ook ontvingen de heeren gecommitteerden "de directie of oppergezag en bewind over de spuit en wat daaraan dependeert, de aanstelling en het reguleeren van Brandspuitmeesters, Adsistenten en werklieden tot dezelve spuit".
Voorts ook het recht - "met seclutie van anderen" om jaarlijks aan te stellen twee "nieuwe opper-directoires" in plaats van twee die uit hun Ed. jaarlijks zullen afgaan, te weten het eerste jaar bij loting en vervolgens bij "tourbeurten".
Ten slotte verplichtten zich de respective timmerlieden, metselaars en andere werkbazen, 't zij deze gecontribueerd hadden of niet, mitsgaders al de verdere niet gecontribueerd hebbende in- en opgezetenen, zich ten dienste van gemelde spuit te emploiteeren, '''t zij tot de minder beheering'' het zij tot het bewerken en vervoeren van de spuit, alles in zoodanige posten als hun van tijd tot tijd door de heeren ''Opperdirectores zal worden geordineerd, allse op zoodanige poenaliteiten en boeten, als het gemelde Reglement zal worden vastgesteld en bij parate executie te innen".
Den 24. Mei 1757 kwamen de gecommitteerden ten gerechtshuize bijeen. Zij arresteerden en statueerden een "Reglement en Orde op den Brand, mitsgaders de beheering en 't gebruik van de brandspuit te Nigtevecht, alsmede op het onderhouden en beschouwen van den Wagenweg, ten einde de spuit ten tijde van nood ter vereischte plaatse te kunnen vervoeren", echter behoudens Approbatie van Hun Ed. Mogenden en van de Ambachts-vrouwe van Nigtevecht (ook wel eens vrouwe douarière van Nigtevecht genaamd) zijnde Sophia Maria Agatha van der Múelen douarière Huijdecoper van Maarsseveen, vrouwe van Maarsseveen, Neerdijk, Nichtevecht &c. &c. &c. als moeder en voogdesse over den heere Willem Huijdecoper van Maarseveen, heere van Nichtevecht &c. &c. &c. ¹).
De secretaris H de Leeuw werd gecommitteerd en geauthoriseerd tot het verzoeken, en obtineeren van gemelde approbat&ieuml;n.
Her Reglement en ordre op den brand, mitsgaders de beheering en 't gebruik der brandspuit, enz., den 24 Mei 1758 vastgesteld, is goedgekeurd geworden door Mevrouw Huijdecoper v. M. en N. den 27 Juli 1757 en door de Staten s'lands te Utrecht den 3 Augs. 1757.
----------
¹) De Heerlijkheid ''Nichtevecht" dagteekent van 1767, in welk jaar zij met al hare gerechtigheid door de Staten van Utrecht is opgedragen aan den Heer van Zuijlen.
----------
Aan ons gerecht gewerd ingevolge art. 1 van dit reglement de directie, het oppergezag en de benoeming van al de geaffecteerden, zoo brandmeesters, adsistenten, als andere personen bij de spuit, behoudens goedkeuring van de ambachtsheere of vrouwe. Zoo heeft ons Gerecht 7 Juni 1758 gedespiceerd tot brandspuitmeesters : Vastrik van Nes (enz), tot provoosten : Jacob de Vries (enz), tot spuit- en slanghouders : Dirk van Nes (enz), ''tot den Lapzak'' : Otto van Randraad (enz), en tot Bodens : Evert Schapenstalder (enz).
Deze dispectie werd ter approbatie toegezonden aan de ''Hoog Edel Wel-geb. vrouwe van Nigtevecht, die de "gedespicieerde" personen tot de voorgenoemde posten aanstelde''lastende hen zich na den inhoude van 't Reglement stiptelijk te gedragen".
Gedaan op Goudestein, den 9. Junij 1758.
S.M.A.V.D Muelen wd. Huijdecoper.

Overigens behelsde het Reglement bepalingen als meer in zoodanige verordeningen voorkomen, als : ƒ10 boete voor hem, die niet dienst deed, onverminderd de verplichting een remplaçant te stellen. Dat niemand eenig salaris zal genieten, geschiedende alles ten gemeenennutte.
Dat bij brand gekwetsten "bevrijd zullen worden van 't Meesterloon" en "voor smerten gerecompenseerd" en voor onderhoud van vrouw en kinderen.
Dat de spuit 2 maal 's jaars zal worden geprobeerd, ƒ3 boete voor 't absent blijven bij brand of beproeving, voor het wegloopen van het werk, voor insubordinatie, voor in hevigheid uitvaren tegen Schoutgerechte en Brandspuitmeesters, ƒ25 boete die verzwijgt dat er brand bij hem is, ƒ6 boete voor hem die, geprest om te helpen, bij brand weigert dienst te doen, ƒ50 boete voor hem die weigert toegang aan- en dat de slang door zijn huis wordt gelegd door het gezag.
Dat niemand iets voor het blusschen zal betalen. Voorts strafbepalingen omtrent het rooken van tabakspijpen, het asch uitgieten, het stoken, het aanmaken van bijten bij 2 duim dik ijs, of brand-sloten, enz.
Tot de beboeting werden geauthoriseerd Schout, Schepenen, Secretaris en Bode, mitsgaders Brandspuitmeesteren en Adsistenten.
De boeten voldoen binnen 3 dagen na aanzegging door den bode, bij nalatigheid hierin door den Schout op te leggen, met eene derde verhooging voor den schout.
Bij nalatigheid andermaal binnen 3 dagen konden den boeten bij parate executie aan de gereedste goederen der debiteurenzonder eenige nadere sommatie of renovatie worden verhaald.
De boeten zouden komen en worden uitgedeeld aan de "geaffecteerdens" van de brandspuit.
Ten slotte werd in het reglement geregeld het onderhoud van den wagenweg.
Hooren wij nu wat schout en schepenen den 12. Maart 1760 overwogen ten opzichte van "Klein-Muiden" met betrekking tot de Brandspuit, enz.
Het was den gerechte gebleken, dat de brandspuit met toebehooren jaarlijks eenige reparatien vereischte, en wel van jaar tot jaar meer zoude behoeven.
Deze kosten moesten volgens het Reglement gevonden worden uit de jaarlijksche zetting der Nigtevechtsche dorpslasten.
Nu vond ons Gerecht achter af 't niet heel billijk, dat "Klein-Muiden", dat mede tot den aankoop gecontribueerd had, niet tot de kosten van het jaarlijksch onderhoud van de spuit, enz bijdroeg.
Immers, het droeg niet bij in Nigtevecht's dorpslasten, waaruit die kosten werden gekweten.
Het Gerecht vergat misschien, dat bij den aanvang der brandspuitzaak bepaald was, dat wat de vrijwillige bijdragen meerder zouden bedragen dan noodig voor den aankoop, in Nichtevecht's kas zou gestort worden, en dat daarentegen wat er aan te kort zou komen met het jaarlijksch onderhoud zou worden gebracht op de jaarlijksche zetting van Nigtevecht's Dorpslasten.
Hoe het zij - ons Gerecht besloot om zoowel over ingezetenen van Nigtevecht als over die van Klein-Muiden eene aparte quotisatie of omslag te maken van de jaarlijksche onkosten der spuit. En wel voor eene heerenhofstede ƒ1.10, voor eene boerenhofstede ƒ1 en voor een gemeene huizinge ƒ0.11.
En dewijl de weg onder Klein-Muiden te slecht was, en in wintertijd niet bekwaam om er de spuit over te vervoeren, besloot het Gerecht van Nigtevecht dezen weg te maken gelijk aan dien van Nigtevecht, welken laatste door de Nigtevechters volgens het Reglement behoorlijk werd onderhouden, mits de opgezetenen van Klein-Muiden vervolgens hun weg ook goed onderhielden.
Ten slotte werd besloten, op een en ander de approbatie te vragen van de EdelGrootachtbare Heeren Burgemeesteren en Regeerders der stad Muiden, als Heeren van Klein-Muiden, speciaal wat betreft het mogen vorderen der jaarlijksche omslagen van de ingezetenen van Klein-Muiden.
Zou ons Gerecht waarlijk vergeten hebben de verplichting, die Nigtevecht op zich genomen had ten opzichte van de Spuit, of zouden wellicht andere zaken, mogelijk wel kerkelijke zaken, eenige stoornis te weeg gebracht hebben in de goede verstandhouding tusschen Nigtevecht en Klein-Muiden, ten gevolge waarvan ons Gerecht nu eens van zijn ongenoegen op de eene of ander wijze wilde doen blijken ?
Ik ben geneigd dit laatste te gelooven, op grond van het volgende : Den 30. September d.a.v. kwam ter tafel van het Gerecht van Nigtevecht eene copie van eene acte van conventie door Burgemeester en Regeerders der stede Muiden ter eenre en Ouderlingen en Diakenen van de Gereformeerde kerk te Nigtevecht ter andere zijde opgemaakt den 1. Mei 1758 (dus twee jaren te voren) en bij provisie opgericht tot zoolang dat eene vroegere conventie bij de classis van Amersfoort of Burgemeesters voornoemd gemaakt, door den kerkeraad of Burgemeesters, mocht worden vertoond.
Deze nieuwe conventie nu hield in dat :
1. al de lidmaten, te Klein Muiden wonende of namaals komende wonen, tot armoede vervallende, zouden onderhouden en geallimenteerd worden door den kerkeraad van Nigtevecht, mits zij voorzien waren van acte van indemniteit van de plaats daar zij van daan kwamen;
2. dat wanneer gemelde lidmaten vertrekken zouden naar elders, de kerkeraad dan acten van indemniteit zoude afgeven : en
3. dat zij die geen lidmaten waren van de Gereformeerde Gemeente en zich te klein Muiden wilden vestigen, gehouden zouden zijn te leveren acte van indemniteit aan Burgemeesteren voornoemd, die ook - bij vertrek van zoodanige personen - acten van indemniteit aan deze zouden afgeven.

De lucht betrekt, groote stilte, een voorbode van hevig onweer, ontstaat in de gerechtskamer. Onze vroede, wijze, mannen fronsen het voorhoofd. Met hooge ernst, verbergende innerlijke verbolgenheid, met - diep gezochte - fraaie, - des - al - niet te min, evenwel nochtans, allerminst samenhangende en met kracht over de groene tafel uitgestooten woorden, woorden, waar veel wit tusschen is, of die gescheiden worden door een diepen zucht of onnoodigen kuch, of een, "niet waar?" vangt de discussie aan. Het geldt eene kerkelijke zaak en die geldt dubbel.
Gaande weg worden de deliberatien meer geanimeerd eindelijk spreken de heeren tegelijk. Hunne hoofden zijn het zichtbaar bewijs van de warmte en den gloed die heel hunne personen bezielen voor de goede zaak ! Een vuur waar geen brandspuit tegen opgewassen is !
Ten slotte - er moest toch een besluit genomen worden - verklaarden de Schout en Schepenen van Nigtevecht "die conventie te zijn en te houden voor nul en van onwaarde en of dezelve nooit ware gemaakt, met bevel aan den Kerkenraad om dezelve te houden buiten effect, daar de kerkeraad niet bevoegd is aan te gaan conventiën buiten kennis en toestemming van de hooge Overigheid, veel minder om een nieuwe last op zich te nemen en wel ten voordeele van Hollandsche inwoners : daat het geven en vorderen van acten van indemniteit is eene zaak aan den Gerechte ten platten lande opgerdagen, - daar de inwoners van Klein Muiden niet parochieeren onder de Kerk van Nigtevecht en niet bevoegd zijn eenig voordeel te trekken van het Gerecht of de Kerk te Nigtevecht, aangezien zij geen Kerspel- of andere lasten van Nigtevecht dragen. Waarschijnlijk was de verkerde handeling veroorzaakt, doordien sedert eenigen tijd inwoners van Klein Muiden in den Kerkenraad waren ingekomen en tot Ouderlingen en Diakenen gesteld; 't welk alzoo niet behoorde. En verder hoopte het gerecht dat die van Klein-Muiden buiten Kerkedienst zouden worden gehouden."
Den Gerechtsbode, Johannes Dros, tevens koster, voorzanger, school-meester en doodgraver, die ten nadeele van de jeugd - zoo lezen wij - dikwijls de school moest laten stil staan wegens verrichtingen krachtens zijn Bodeambt, - hem werd gelast den kerkeraad het vorenstaande met levering van copie aanstonds te insinueeren.
Denzelfden dag nog deed hij het aan den WelEerw. Heer W. de Koning, pred. ¹) ²)

----------
¹) N.B. Genoot toen ter tijd de bode eenig tractement voor het waarnemen van al die baantjes ; te zamen nog geen ƒ200 - ; In 't begin dezer eeuw moest de bode jaarlijks in stede van eenige tractement te beuren, jaarlijks betalen van den Ambachtsheer voor het zijn van bode en wel ƒ6,- per jaar ! Of er ook voordeeltjes aan die betrekking verbonden waren !!!!
²) De eerste predikant alhier was Jacobus Snoek. Hij was indienst in 1602.
----------

Het volgend jaar, 1761 den 19. Maart werd eene vergadering gehouden ten rechthuize van schout, schepenen, predikant, ouderlingen en diaconen; niemand was afwezig.
De Predikant, het woord bekomen hebbende, zeide dat vroeger reeds door de classis van Amersfoort was gedeclareerd dat verkozen konden worden in den kerkeraad ingezetenen van Klein-Muiden, bij ontbreken van bekwame ingezetenen van Nigtevecht en dat vroeger uit de diaconie kas ook wel was gealimenteerd te Klein-Muiden.
Men besloot toen om de ingezetenen van Klein-Muiden, indien zij hiermede genoegen namen, in te nemen in de kerk van Nigtevecht, se oor leden te erkennen en alle voordelen derzelve te doen genieten, mits zij staan zouden onder kerkelijke disipline en zouden contribueeren in de kerke- en kerspel-lasten na proportie der contribuanten, gecalculeerd voor hen op 1/5 deel, zoodat zij zouden uitmaken met Nigtevecht eene parochie.
Den predikant werd opgerdaren een project contract te maken en dit aan burgemeesteren van Muiden als Heeren van Klein Muiden aan te bieden.
Den 5 augs. 1761 deelde de Schout, namens den predikant aan het gerecht mede dat de zaak was afgesprongen door dien van Klein-Muiden haar verworpen hadden.
Dat de predikant nochtans geen vrijheid vond om die van Klein Muiden kerkelijk af te snijden waarom de predikant aan het Gerecht verzocht om aan Hun ed. Mogenden om eene dicisie in deze zaak te dragen. Dit werd door het gerecht verworpen.
Den 16. Sept. 1761 wederom gecombineerde vergadering. wederom werd besloten geen rekwest aan de Ed. Mog. te zenden, ook niet een door het Gerecht op te stellen. De kerkeraad kon doen wat hij zou willen: zeide het Gerecht.

Dat het Gerecht in kerkelijke zaken zich te mengen had, in dien tijd, kwam meer voor. Verbeeldt u eens: den 31. Juli 1769 gaven de schout en schepenen van Nigtevecht ontmoedelijk te kennen aan de Edel Mog. Heeren Gedeputeerden van de Staten 's Lands van Utrecht, dat er "discrepantie" bestond tusschen hen, "of wel eigenlijk tusschen den kerkmeester en die van den kerkenraad", over de quaestie, of de kosten voor de uitdeeling van 't H. Nachtmaal, moesten worden betaald uit de kerkekas of diaconiekas ! In breede woorden werd de zaak door het toegelicht en aan de beslissing van de ed. Mogenden onderworpen.
Deze ordonneerden kerkmeester van Nigtevecht om uit de kerke inkomsten te bekostigen hetgeen voor de uitdeeling van het Heilig Nachtmaal moet worden gezorgd.
----------

Maar keeren wij terug tot de brandspuit quaestie.
Den 19 Mei 1762 werd aan het gerecht vertoond zeker concept contract tusschen den Gerechte van Nigtevecht en die van Klein-Muiden, wegens de brandspuit en den Wagenweg.
Het bleek, dat dit concept door de regenten van Muiden herwaarts was opgezonden, en dat het hier en daat al had gezworven, en dat het 't eenig antwoord was, tot nog toe van Muiden ingekomen, op het requaest met de annexe resolutie van 12 Maart 1760 aan die regenten gepresenteerd.
Uit dat concept bleek, dat Klein-Muiden wel zou willen contribueeren aan de spuit en zijn weg zou willen onderhouden, maar zich geenzins zou willen onderwerpen aan de straf-bepalingen van het Reglement van 1757.
Een nader concept werd door Nigtevecht's Gerecht naar Muiden gezonden "ter examinatie", den 24 Juni 1762.
Denzelfden dag ontving ons Gerecht een stuk, door drie leden van den kerkeraad aan Hun Ed. Mog : gericht en door dezen met eene kant-beschikking terug gezonden over het geschil tusschen 't Gerecht en den kerkeraad van Nigtevecht over de deelgenootschap, bestier en alimentatie van die van Klein-Muiden van en in de kerk van Nigtevecht.
De Ed. Mogenden stonden toe de verkiezing van een lid des kerkeraads uit inwoners van Klein-Muiden; dat lid zou echter niet mogen adsisteeren bij het doen van kerke-rekening of de benoeming van een nieuwen kerkmeester, en de inwoners van Klein-Muiden zouden niet gerechtigd zijn tot eenige alimentatie van de diaconie van Nigtevecht.
Hiermede eindigde deze strijd tusschen kerk en gerecht. Maar onze Brandspuit-queastie bleef hangende !
Ruim een jaar lang hoorde men er niets meer van. Geen het minste antwoord was van Muiden ingekomen op het gezonden project.
Men meende bij ons gaandeweg, dat Klein-Muiden zou volharden bij zijn project.
Eindelijk - des wachtens moede- besloot Nigtevecht's Gerecht, den 2 Juni 1763, om voortaan de Brandspuit te houden alléén vor Nigtevecht, en om aan de ingezetenen van Klein-Muiden te doen restitueeren hunne vroeger betaalde contributien.
Eene maand later - 6Juli 1763 - werd hiervan de rekening opgemaakt en bleek dat aan contributien moest worden terug gegeven ƒ111,50.
Onze Schout werd gemachtigd deze gelden te nemen en te betalen uit het overschot der zettingen van Nigtevecht.
Enkele onkosten gemaakt tijdens het vijfjarig bestaan der spuit, mocht hij ook nog aldus afdoen, te zamen ƒ103,19. Hieronder bijv. 5 halve vaten bier voor de spuitgasten bij het probeeren van de spuit ƒ30; en den secretaris voor al zijn geschrijf over de spuit, enz. ƒ13 en eenige stuivers. Toch geschiedde deze afrekening niet.
In Februari 1764 poogde ons gerecht nog eens om tot een vergelijk te komen met Klein-Muiden. Doch weer te vergeefs. Wel kwamen een paar gecommitteerden van die van Klein-Muiden in den Gerechte van Nigtevecht om te onderhandelen en te accordeeren over de zwevende "differenten rakende de Brandspuit", maar het liep op niets uit.
In Maart werd een concept-contract opgemaakt waarbij bepaald werd, dat de kosten zouden worden omgeslagen als vroeger was voorgesteld, en dat 4 brandmeesters zouden worden aangesteld, waaronder een uit Klein-Muiden, onder approbatie des Heeren van Nigtevecht.
De Heer van Nigtevecht keurde het ontwerp goed, en het Gerecht van Nigtevecht voorloopig ook, maar de geërfden en ingezetenen van Klein-Muiden wezen het van de hand !
Den 4. Juni 1764 d.a.v. besloot het Gerecht van Nigtevecht - omdat Klein-Muiden hoe langer hoe meer wilde profiteeren van en hoe langer hoe minder wilde contribueeren aan de spuit - al de penningen te restitueeren, welde Klein-Muiden bijgedragen had aan de spuit, en deze nu alléén te houden voor Nigtevecht, Petersburg en de boeren-hofsteden onder Nederhorst, die gecontribueerd hadden en zich onderwierpen aan her reglement.
Ook ditmaal echter schijnt die terugbetaling niet plaats gevonden te hebben.
In 1770 is een nieuw reglement tot aller genoegen vastgesteld, waar bij Klein-Muiden deelgenoot is geworden in de spuit, die zooveel onrust veroorzaakt had.
Het werd door schout en schepenen van Nigtevecht, met kennis en goed vinden van den W.E.G. Her mr. Willem Huydecoper als Heere van Nichtevecht, met de heeren "Gecommitteerdens" van Klein-Muiden, ingevolge missive van Burgemeesteren en Regeerders der stad Muidenvan 2 October 1769, vastgesteld ter vervanging van het oude reglement van 1757, waarover "tusschen die van Nichtevecht en Klein-Muiden verhemente Disputen zijn gerezen, en het niet te voorzien was dat buiten de geheele vernietiging van hetzelve, de voorsz. Disputen oit of oit uit den weg zullen worden ge-uimt".
De eenige, maar algenoegzame nieuwigheid was, dat de spuit niet langer zou staan onder ons gerecht, maar onder vier heeren gecommitteerdens, als drei uit Nigtevecht en een uit Klein-Muiden, die van Nigtevecht aan te stellen door den heer van Nigtevecht die van Klein-Muiden door Burgemeesteren en Regeerders van Muiden.Voorts drie brandmeesters : 2 uit Nigtevecht en 1 uit Klein-Muiden ; assistenten, even zoo. - En de beheeringover de leiding van de pijp zou hebben : onder Klein-Muiden de brandmeester uit Klein-Muiden, en onder Nigtevecht de oudste brandmeester uit Nigtevecht.
----------

In later tijd vinden wij weinig meer vermeld van de spuit. De zaak liep nu geregeld. En 10 Februari 1823 kon Nigtevecht's Burgemeester, de heer Sanderson, aan den Gouverneur in de provincie Utrecht schrijven, dat de brandspuit in besten staat verkeert en dat het brandreglement van 1770 stiptelijk wordt geobserveerd.
----------

Hoe dikwijls zal zij niet dienst hebben gedaan om 't vuur te blusschen of althans te temperen, ofschoon zij nimmer een brand heeft medegemaakt als in Februari 1673 alhier, toen de Franschen Nigtevecht hebben verbrand¹ en slechts één huis bleef ongedeerd, dat, waar thans nog boven in den gevel prijkt "d' Oranjeboom".
De kerk had veel van het vuur te lijden. De familie-wapens, els met het jaartal 1677 er onder, hangende boven aan de muren in de kerk, zijn zeker bewijzen van erken-telijkheid der kerkelijke gemeente jegens de familiën, die den weder-opbouw en de voltooiing in 1677der kerk finantiëel hebben mogelijk gemaakt, Het bovengedeelte van den toren, dat thans van hout is, dagteekent vermoedelijk van 1675 ; de brand heeft de torenklok onbruikbaar gemaakt ; zij is toen vervangen geworden door de tegenwoordige, die, naar verluid van het rand-schrift waarmede zij gegoten is, luide den volke moet verkondigen :
Een Frans vuur brande Nigtevegt
11 Februari 1673
Gods zegen kerck en huijs weer recht 1675.

En mede dat toen was :
Johannes van Cuijlenborgh predikant. - Willem Derckz. kerckmr.
Hoe zeer moeten onze voorgangers alhier met hunne spuit ingenomen zijn geweest, als wij bedenken, dat zij aan Vreeland, toen daar - een jaar of tien na de aanschaffing van Nigtevecht's spuit - besloten werd eene spuit aan te koopen, de vraag aan Vreeland deden, of het ook, bijgeval door Nigtevecht's spuit van uit Nigtevecht wilde bediend worden, in plaats van eene spuit zelf aan te kopen !
----------
¹)De inwoners van Nigtevecht vluchtten over het ijs naar Weesp. Een oude man, die zich niet tijds kon redden, werd den volgenden dag verbrand onder de puinhonen gevonden !
----------

Dankzij eene operatie - volgens de nieuwere kunst - onlangs aan de tegenwoordige oude spuit verricht, waardoor zij gespeend en on-afhankelijk gemaakt is geworden van wijlen haar voedster of zuigpomp, "aanjager" genaam, dankzij deze kunstbahandeling, kan deze spuit nog menige jongere harer zusteren wedijveren.
Den 27 Juni 1895 schonk een geacht ingezeten van Nigtevecht aan de gemeente eene fraaie nieuwe brandspuit met toegehooren en een even fraai brandspuithuis.
Gedeputeerde Staten, schonken hunne goedkeuring aan 't raadsbesluit tot aanvaarding van dit schoone geschenk.
Waar de oude spuit nu, eene helpster nevens zich krijgende, mogelijk van sommigen minder geteld staat te worden, wenschen wij de verzekering thans af te leggen dat zij - bij ons althans - niet in de achting zal dalen, zoolang zij blijft die zij thans nog is.

Nu wij echter twee spuiten hebben dient, mijns inziens - ik zeide het reeds bij den aanvang dezer woorden tot u - de regeling in zake de bediening der brandbluschmiddelen herzien te worden.
Hiertoe heb ik U uitgenodigd voor heden aan deze plaats, om eens van gedachten samen te wisselen over dit onderwerp.
Ik dank U voor Uwe trouwe opkomst, die weder een bewijs is voor Uwe waarachtige belangstelling in het welzijn van onze goede ; - en wij mogen met dankbaarheid zeggen - wélvarende gemeente van Nigtevecht !
Komt tijgen wij dan gezamelijk op ten strijde.
Niet tot een onderlinge strijd ; maar om te strijden naast elkander voor Nigtevecht's belangen, waarbij Hij zegepraalt die het best deze heeft behartigd, Moge veel goeds tot stand worden gebracht.
Moge ons werk voorspoedeig gaan ! En moge op al ons doen, ook op werkzaamheden die wij thans aanvangen, rusten Gods onmisbaren zegen !
Dat zij zoo.

* *


*


Bijlage (overgenomen uit 't weekblad Het Nieuws van Vreeland etc. v. 24 Sept 1893.)

De Velterslaan

De weg van af het dorp Nigtevecht tot aan het Geijn, gewoonlijk de "Velterslaan" genoemd, dankt zijn oorsprong en zijn naam aan omstandigheden, mogelijk alhier minder bekend. Is deze veronderstelling juist dan zal misschien het volgende eenige belangstelling ondervinden bij onze ingezetenen.
Reeds lang vÓÓr 1600 hadden de landerijen, gelegen tusschen se Smal-weesperGeijndijk, Nigtevechtsche en Uijtermeersche Vechtdijken, veel overlast van het water, dat 's winters van uit het Sticht overvloeide. Rijpelijk werd er gedelibereerd hoe aan dezem toestand een einde gemaakt zou kunnen worden.De slotsom was, dat op dem 20. Augustus 1608 gecommitteerde hoofddingelanden van Binnen-Aatsvelt, Over-aatsvelt, Nigtevecht en Geijn, te Weesp samengekomen, besloten om voor gezamelijke kosten een Kaadijk te leggen van af den Geijndijk tot aan den Nigtevechter Vechtdijk toe, de kosten om te slaan over de morgen-talen. morgenmorgens-gelijk.
Spoedig bleek dat Binnen-Aatsvelt redenen had waarom het niet in de kosten kon bijdragen, waarop burgemeesteren van Weesp deze kosten voor hunne rekening namen.
Daarop werden geordineerd vijf kademeesters voor de aan te leggen kade (vervolgens Nigtevechtsche kade genaamd), te weten : een uit Weesp, een uit Binnen-Aatsveld, een uit Over-Aatsveld, een uit Nigtevecht en een uit het Geijn.
Het toezicht over de kade blijkt later in andere handen te zijn overgegaan, want den 4 Mei 1691 besloten de ingelanden van de Over-aatsveldsche, Borlandsche, Rode-molensche- en Begijnenpolders om aan Jeronimus Velters, secretaris der stad Amsterdam, of zijne erven toe te staan om de kade - toen Hollandsche kade genaamd - van 't Geijn naar Vechtdijk, en omgekeerd, te berijden en te laten berijden, en om op beide einden ven de kade op zijne kosten hekken te laten maken, mits secretaris Velters aannam om, zoolang hij de kade dus gebruiken zou, dezelve te zullen verbeteren "zoo in 't hooge , als in 't breede".
De schouw over de kade, - thans rijweg tevens, - verbleef aan de ingelanden, die zich mede voorbehielden : vrije passage over den weg, en het recht om sleutels op de hekken voor zich te laten maken.
De heer Velters zou voortaan den weg beplanten, en op zijn tijd het hout weder hakken mogen. Van 1691 tot 1712 had de heet Velters de Hollandsche Kade op deze wijsze in gebruik.
In Maart 1712 trad de heer C. Brants in de rechten op de plaats en 't land van den heer Velters, en verbond eerstgenoemde zich tot nakoming van al de conditiËn, waarop den heer Velters, bij acte van den 4 Mei 1691 vergunning was verleend om de Hollandsche Kade als rijweg te gebruiken.
Nigtevecht heeft alzoo de Velterslaan te danken aan den Amsterdamschen secretaris Velters, wiens naam - hoe dan ook soms verdraaid, bijv. bij het kadaster, waar "Veldersche laan staat". - in het vervolg van tijden is verbonden gebleven aan dien weg, die thans vor Nigtevecht voor de communicatie met Abcoude, enz., onmisbaar is geworden.

J.A.F.B.

omhoog 2002-2013, Ronald van Nigtevecht, www.vannigtevecht.nl
Alle rechten voorbehouden.

Niets uit deze publicatie mag worden verveelvoudigd, in enige vorm of op enige wijze, electronisch of mechanisch inclusief fotokopieren, opnemen, of met enig informatie opslag en verzamel systeem, voor commercieel gebruik, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Ronald van Nigtevecht.